Het is nooit zo geweest en nu is het verder dan ooit: de universiteit als speeltuin voor het denken.
Maar begin jaren ’80 verhuisde ik na mijn kandidaats in Leiden naar Utrecht voor een doctoraalstudie theoretische pedadogiek en kwam bij een speelse vakgroep terecht. En speelsheid is de beste container voor serieuze vragen. ik was speels en barstte van de serieuze vragen en dus voelde ik me thuis.
ik had mijn kandidaats pedagogiek in Leiden afgerond met als laatste onderdeel theoretische pedagogiek. De faculteit huisde in die dagen in een jaren ’70 flatgebouw tegenover het station en daar stonden op de vierde verdieping de afdeling van de vakgroep beesten van computers resultaten van onderzoeken uit te draaien. ik had het vak statistische methoden en technieken (een opfriscursus Wiskunde) met succes gehaald en kon dus een poging wagen om een onderzoeksopzet te maken, eenduidige vragen te verzinnen, die te kwantificeren en een fatsoenlijke hoeveelheid gegevens door de computer te laten onderzoeken. Maar op weg naar al die schakelingen bleven ik steken met heel veel vragen, waarvan de belangrijkste gingen over ‘wat is nu eigenlijk kennis?’
de paar artikelen uit de syllabus van Karl Popper losten die vragen niet op en de houding van de hoogleraren die op jacht waren naar harde feiten om het vak meer body te geven en van het softe image te verlossen maakten mijn twijfel groter.
En dus ging ik naar Utrecht. in mijn speeltuin van het denken geen computers om gedrag van mensen te meten.
Volgens de mensen van de vakgroep ging het meer om het vinden van de juiste vragen. En dat waren bij uitstek de vragen die dichtbij je hart liggen. Objectiviteit verkrijg je pas door je vooroordelen serieus te nemen.
Goed en leesbaar schrijven was ook belangrijk. Jezelf en je geschiedenis serieus nemen. (introspectie heette dat)
Wat we deden was geleide associatie, jeugdherinneringen terughalen en vanuit een opvoedingsvraag beschrijven. Zo kwam je meer te weten over het kind-zijn en hoe anders dat is dan volwassenheid. Hoe de kindwereld in elkaar steekt en wat je allemaal deelt op een bepaalde leeftijd.
We oefenden met wat in de wereld van het essay ’thick description’ heet.
We lazen als inspiratiebron literaire teksten van schrijvers die uitblonken in de jeugd terughalen, met die extreme, soms kwetsbare, diep ervaren zintuiglijkheid en vroegen ons af wat de betekenis is van die beschrijvingen.
En precies die kwaliteit kwam ik weer tegen bij taalvorming, of ’taaldrukken’ zoals het 20 jaar geleden heette.
Die kennis kwam me later goed van pas, toen ik beeldende lessen maakte voor de SKVR, voor de Taaldrukwerkplaats en later voor TOBE.
En het werkte altijd als een trein: kinderen voelen aan dat je hun wereld serieus neemt.